Na de Tweede Wereldoorlog zat Nederland in een grote verbouwing: het land werd onder aanvoering van de regering rechtgemaakt, afgewaterd en bemest om zoveel mogelijk voedsel te kunnen verbouwen. Nooit meer honger, was toen de notie.
Inmiddels is vetzucht volksvijand nummer één. Aan nog een hectare bieten hebben we weinig behoefte. We willen groene wandelpaden om ons overtollige kilo’s eraf te rennen, water om aan te wonen en koeien om naar te kijken.
Op het land verandert de wereld in een duizelingwekkende vaart.
Voor Op het land, boeren en natuur (Atlas september 2006) maakte ik reportages op vele boerderijen. Ik concentreerde me op bedrijven die plaats inruimen voor natuur. De ene boer experimenteert met bloemenranden, de ander geeft ganzen te eten of beschermt grutto’s en weer een volgende probeert de kringloop op zijn bedrijf gesloten te houden. Over de manier waarop boeren met natuur omgaan, is veel te zeggen. Maar een ding moet me toch van het hart: Waarom worden boeren die meebewegen met de tijdgeest zo enorm tegengewerkt? Ze werken schoner dan hun vaders, maken het prettiger voor mensen, beter voor planten en dieren – vanwaar dan toch dat immense wantrouwen en altijd dat geneuzel over halve centen?
Elders in Europa is de landbouw veel minder voortvarend in de benen geholpen na de oorlog. De weides en akkers bleven op veel plaatsen nat, rafelig en heuvelig. En wilde planten en dieren konden nog wel ergens een hoekje vinden. In Nederland voerde de overheid strakke regie en leunde zwaar op boerenorganisaties, wetenschappers en politici. Die trein dendert nog steeds een beetje door, en daarin schuilt ook de verklaring – denk ik. In het kielzog van die door voedsel gedomineerde wereld, kwam een sterke tegenbeweging op. Vanuit het oogpunt van biodiversiteit is dat begrijpelijk en terecht: Het was immers niet gemakkelijk oog en oor te krijgen voor milieu en natuurwaarden.
Dat is het krachtenveld waarin werd onderhandeld. De prijs van onze industriële landbouwstructuur werd bepaald op 10 procent van de landbouwgrond. Die hectares worden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur aangekocht en verbouwd tot ‘nieuwe natuur’.
Maar.. wat doen wij, burgers, om van onze lovehandels af te komen? We rennen langs weilanden, genieten van een leeuwerik boven een graanveld, ademen het open groene land in, en genieten van de verten met prachtige gele koolzaadvelden. En op zondag gaan we naar de hei. ‘Dat alles onder de noemer: Lekker buiten, in de natuur’. Misschien wel tachtig procent van onze ‘natuurbeleving’ blijkt dus helemaal niet gekoppeld aan een reservaat, maar aan het boerenbedrijf. Toch is er nog geen sterke lobbygroep voor boerennatuur, er is nog geen goeie financiele basis voor, er is nog geen goodwill bij natuur, wetenschap, belangenorganisaties en overheden.
Omdat landbouw en natuur in ons land tegenover elkaar blijven staan in een onproductieve houding, is het net alsof ons land alleen maar bestaat uit industriele landbouwgebieden en natuurreservaten. We zouden haast vergeten dat we vooral leven in het grote schemergebied ertussen dat we landschap noemen.
Van Ineke Noordhoff verscheen in 2006 Op het land. Boeren en natuur.
Een bundel over ons landschap en de rol van boeren in het beheer daarvan. De verhalen nemen de lezer mee de wei in, op zoek naar akkerkruiden en gruttokuikens.